loket1
loket2
loket3
loket4
loket5

 
 

01.12.2019

28.11.2019

De Végé kruidenier doet meer


Afgelopen week bracht mijn man een aardigheidje voor me mee. Een reclame kwartetspel van Végé uit 1940. Reclame is al zo oud als de weg naar Rome denk ik. De verschijningsvorm verandert met de techniek mee maar het principe blijft het zelfde: 'Wie met succes zijn zaken op wil voeren, die moet van tijd tot tijd de grote trom eens roeren' (naar een spreuk van tekenaar André Vlaanderen) Hoe dan ook, het reclame kwartet is in ieder geval een stuk vriendelijker dan de opdringerige reclames van nu. En zeker 80 jaar later, want dan heeft zelfs reclame de onweerstaanbare geur van nostalgie.

Als oma ben ik natuurlijk oud genoeg om de Végé nog te kennen, wij hadden er in Hoogvliet eentje. We moesten er wel eens boodschappen doen. Een kleine zaak die en beetje het midden hield tussen een kruidenier en een supermarkt geloof ik. Er was al wel een centrale kassa en schappen met kruidenierswaren. Maar achterin de zaak werden nog wel dingen afgewogen en gesneden. Daar achterin was ook een klein schap met snoep. Kauwgom, drop, zakjes laurier, dat soort dingen. Het werd per stuk verkocht voor 5 cent.

Wij kregen elke woensdag een stuiver mee om snoep te kopen. Dat kon bij Végé, maar ook bij de drogisterij die een deurtje verder zat. Maar daar kwamen we niet graag. De uitbater van de drogisterij was een niet heel toeschietelijke man, bij ons thuis werd hij juist-ja genoemd, dat was zijn stopwoord. Maar tegen ons, kinderen, zei hij dat nooit. Hij hield zijn snoep onder een glazen plaat en je moest vertellen wat je wilde hebben zodat hij het voor je kon pakken. Dat kiezen kon nogal lang duren, en niet zelden wilde je alsnog iets anders als je vriendinnetje iets anders koos dan jij.

Meneer juist-ja had daar allemaal niet zo'n geduld mee. Ik had een keer de pech dat ik mijn stuiver al op de toonbank had neergelegd en lang stond te weifelen wat ik zou nemen. Hij griste iets onder de glazen plaat vandaan, hij stak het me kortaf toe onderwijl met zijn andere hand mijn stuiver in zijn zak stekend. Mijn verontwaardiging was groot!



Liever naar de Végé dus. Daar kon je zelf iets pakken van het schap. Dat lag binnen het zicht van de bediende die al die grage kinderhandjes in de gaten hield. Maar soms was hij druk bezig met een klant en dan lukte het wel eens om iets achterover te drukken. Brutaal als we waren zochten we dan ook nog ijskoud iets uit om af te rekenen.
We deden het wel vaker, meestal snoep, maar soms ook andere dingen. Een ringetje bij Galerie Modernes bijvoorbeeld, het eerste warenhuis dat ik kende. Soms werden we gepakt. Ik herinner me dat ik eens strafregels heb gekregen. Ik mag niet stelen. En dat 500 keer. Gek genoeg was ik wel zo gezagsgetrouw dat ik dat strafwerk maakte en binnen de gestelde tijd ook inleverde.

Lang heb ik gedacht dat alle kinderen zulke dingen deden. En nog steeds zie ik het eigenlijk als vrij onschuldig, al reken ik tegenwoordig alles heel netjes af. Niet voor niets noemt mijn man me vaak schoffie uit Hoogvliet. Maar wel een braaf schoffie :-)






 
10.07.2019

Uit oma's metaforendoos: vriendschap

We begonnen altijd met een berg.
Met eindeloos geduld, want kleine handjes, het zand aanslaan.
Zodat ‘ie mooi stevig werd.
Een betrouwbare berg.
Lekker massief.
Bovenop een takje, of een mooie steen.
Soms, als er rode bessen waren versierden we de berg daarmee.
Dat hing er een beetje vanaf of je met een jongen of een meisje was.
Hoewel ik ook een vriendje had dat met smaak een berg kon versieren.

Eindeloze middagen.
Waarop de zon scheen, of niet.
Die een uur duurden, of zes.
Dat had je niet eens meer in de gaten.
En het mooiste was, het allermooiste was, als de berg helemaal klaar was, de gracht gegraven, de top versierd: het graven van de tunnel.
Oh!
Dat schrapende geluid van het zand, schjjjjt, schjjjjt, met lange halen, waar het zand natter wordt bijna knerpend. 
Steeds dieper, tot je op het laatst tot je oksel in de tunnel zit, je wang tegen de berg aan geplakt. Dat je er bijna bijna bent, maar toch nog onverwacht het friemelen voelt, die opwindende ontmoeting van de vingers diep in het duister van de berg.
Geluk!

(Dit stukje verscheen eerder op mijn oude weblog Zeekomkommer in 2006)





 
07.07.2019


Een doordeweekse dag


Schuin rechts ging net een oudere sjofele man zitten. We keken elkaar even aan, hij knikte. Het viel me op dat hij een heel bescheiden maaltijd had, voor zo’n grote man. Een flesje melk en een eenvoudig broodje. Meestal hebben zulke types kroketten, of grote kommen erwtensoep. Hij had het snel op ook, was al weg toen ik de eerste hap van mijn cakeje nam.

Toen zag ik haar. De dame met het hoedje. Met haar rose gestifte mond deed ze me aan Marijke van Helwegen denken, maar dan een ongecensureerde versie. Ik dacht aan het hoedje dat ik later zeker ook wilde hebben, en dat het niet waarschijnlijk was dat ik ooit zo een dametje zou worden. Ik vroeg me af hoe ze hier zo verzeild was geraakt. Het was meer een dame voor een ouderwetse melksalon, of bij gebrek daaraan misschien de Bijenkorf.

Ze had koffie met gebak. Bij de tafel met bestek en servetten nam ze veel tijd, ongetwijfeld op zoek naar het schoonste lepeltje. Mijn blik viel op de jonge vrouw naast haar, die bezig was met de servetten. Ze had diepe treurige wallen onder haar ogen. Ik vermoedde een slapeloze nacht en misschien een huwelijkscrisis. Van die wanhoop die bijna tastbaar is als duidelijk wordt dat de kloof onoverbrugbaar is en de liefde voorgoed buiten bereik.

Inmiddels had de dame met het hoedje een tafeltje bij het raam gespot. Ze liep er zo snel als haar deftigheid het toeliet op af. Veegde uitgebreid haar stoeltje schoon en deed met veel omhaal haar wintermantel uit. Eronder droeg ze een keurig zwart broekpak, geaccentueerd met een blauw sjaaltje. Het geheel werd zorgvuldig rechtgetrokken en gladgestreken met kokette gebaartjes. Daarna ging ze eindelijk, eindelijk zitten en nam kleine slokjes koffie. Uit haar tas haalde ze een plastic zak tevoorschijn. Ik vroeg me af wat ze ging doen met dat beduimelde ding. Ze graaide er iets uit en keek even spiedend om zich heen. Toen nam ze een grote hap uit een bruine boterham.

Even later was ook ineens de oudere man weer terug, met nòg een bescheiden lunch. We keken elkaar weer even aan. Ik denk dat ik glimlachte want hij lachte een beetje betrapt terug.






 
04.01.2019


Hoek van Holland

Ik was in Hoek van Holland.
Niet in de zomer, want toen zat ik met een gebroken enkel.
Maar daarna, toen ik weer kon lopen, en ben gaan lopen alsof mijn leven er van af hangt.
Niet om het een of ander, gewoon omdat het kan.

Altijd als ik in Hoek van Holland ben ga ik even naar het Jagershuis.
Een beetje tuttig en oubollig restaurant dat zich niets van de verhipsterisering aantrekt.
Er is toch wel klandizie.
Bovendien is er een vaste klantenkring van keurige dames en heren, die er tijdens de lunch bij een flinke bel witte wijn de laatste nieuwtjes uitwisselen.
Geen vuile achterklap natuurlijk, maar zelfs als argeloze voorbijganger proef je hier en daar het venijn.
Want ja, ook keurige dames en heren zijn gewoon maar mensen.

De geschiedenis van het Jagershuis ken ik niet.
Het schijnt dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog een Duitse werhmachtskantine zat, verder kan ik er niet veel over vinden.
Persoonlijke geschiedenis zit er wel aan vast.

De moeder van mijn vorige vriend werkte er als jonge vrouw.
Ze had er een geweldige tijd, en vertelde er met smaak over.
Het was er nogal sjiek en ze droeg een zwart jurkje met zo een wit schortje voor.
Ik denk dat ze genoot van de, ongetwijfeld decente, aandacht die ze er van de heren kreeg.
Maar vooral hield ze van de levendigheid van het goedbezochte restaurant.
Ze stelde er een eer in om de tafels mooi op te dekken met hagelwit tafellinnen, glimmend bestek en duur servies.
Wat dat betreft had ze wel een beetje pech met haar man, die bij het avondeten zijn vette mond aan het tafellaken afveegde. Ook haar zoon was geen toonbeeld van fijnbesnaardheid op dat gebied. Weet ik uit ervaring.

Toen wij nog samen waren brachten we, met de kinderen, elk jaar een bezoek aan het Jagershuis.
Eerst 'omdat oma Annie er nog gewerkt had', later ter hare nagedachtenis.
Daarna werd het Jagershuis een soort zwaan kleef aan van persoonlijke geschiedenis.
In de tijd dat het met Thomas erg moeilijk ging zijn we er wel es een pannenkoek gaan eten.
Hij wilde er graag naar toe 'voor oma Annie'.
Nog weer later toen hij al dood was, kreeg ik een nieuwe vriend, die ik op mijn beurt meenam naar het Jagershuis.

Afgelopen keer was ik samen met Mees, en dat voelde heel goed.
Ik had de tijd aan mezelf om aandachtig weg te mijmeren in al die lagen tijd.
Je geschiedenis delen met een hond, ik kan het iedereen aanraden.




 
30.10.2018


Anita

Ik kreeg Anita toen ik vier werd.
Anita was een meisjespop van het stijve soort.
Met haar dat er altijd uitzag alsof het net gepermanent was.
Haar benen waren stijf en haar armen bewogen stroef.
Anita droeg een jurk met kleine zwart witte ruitjes die eigenlijk iets te krap was.
Bovendien net zo tuttig als Anita zelf.

Natuurlijk dacht ik al die dingen niet.
Ik probeerde van Anita te houden.
Sjorde wanhopig aan haar armen om die jurk aan of uit te krijgen.
Ik kamde haar lelijke krulletjes en stopte haar in haar schoenendozenbed.
Maar het is nooit wat geworden tussen ons.

Anita was een teleurstelling.
Ze leek in niets op de poppen die ik begeerde.
Maar was wel de pop die ik had.
Die van mij was.
Wat op zich heel wat waard is in een groot gezin.
Dat er af en toe een object is, een stukje van de wereld dat helemaal van jou is en van jou alleen.
Ik moest aan haar denken toen ik op een marktkraam een pop zag met net zulk haar.
Aandoenlijk, en met een knijpje van heimwee.

Ik heb haar niet gekocht.





 
17.04.2018



Weet je nog?
Hoe je naar de mieren keek
Op een eeuwige middag
De zon in je nek

Hoe ze onverstoorbaar over het takje kropen
Om het steentje heen hun weg vervolgden
Een pad dat jij niet kon zien
Ook niet met het vergrootglas uit de keukenla

Pas later
Toen werk en boodschappen en de was -
Maar toen zag je de mieren zelf al niet meer



 
29.03.2018



Een uitstervend ras.

Eens in de zoveel tijd ga ik met een bevriend postliefhebber naar de Postzegel Partijen Centrale in Den Haag. Het is een langgerekte ruimte met in het midden een rij tafels.
In stellingkasten langs de wanden eindeloze verzamelingen poststukken, postzegels en natuurlijk postzegelalbums.
We nemen plaats aan tafel om te grasduinen in de albums en dozen met kaarten en enveloppen. Na een tijdje krijgen we koffie aangeboden, meestal is daar een grote sprits bij. Rond Oud&Nieuw een oliebol. De bezoekers zijn doorgaans oudere mannen.

Het is er rustig. En prettig. Niemand praat te hard. De verzamelaars pluizen geduldig, gewapend met vergrootglas, album na album uit. Wij concentreren ons vooral op de poststukken. We zoeken grappige afbeeldingen, mooi gestempelde post, iets waar je oog aan blijft hangen.
Na een uurtje of twee stappen we op. Gemiddeld geven we een tientje uit. Met een tas vol prikkelende post keren we met de randstadrail huiswaarts. Onderweg bespreken we de politiek en de toestand in de wereld. Onze leeftijd nadert die van de verzamelaars. Wij hebben geen haast.





 



29.06.2017

Uit oma's verzameling.
Waarom zijn ouderwetsche dingen zo leuk?
Omdat ze niet meer bestaan?
Uit heimwee kan het niet zijn, want ik heb de tijd dat reclame vooral op papier gemaakt werd niet echt meegemaakt.
Toen ik nog klein was had je al Ster reclame op tv.
Met Joris Driepinter.
Toegegeven, als ik daar een afbeelding van zie vind ik dat ook magisch.
Maar anders.
Dan gaat er ergens in mijn hoofd een lichtje aan en wordt een klein donker gebiedje beschenen. Waar een paar vage herinneringen liggen te verstoffen.
Melk is goed voor elk.
Televisie aan.
Bij mijn vader op schoot.
Glaasje op laat je rijden, was er ook zo één.
Wat ik niet begreep trouwens, wie had er nou een glaasje op z'n kop?

Dit soort papieren reclames sturen hun boodschappen nu, anno 2017, nog steeds de wereld in. Alleen vertellen ze nu niet meer over de aangeprezen producten, maar over het tijdperk waar uit ze stammen.
De producten verdwenen, de verkopers begraven, misschien leeft er nog een enkeling die zich de wereld van toen herinnert. En wij kunnen ze nu bekijken in onze kleine magische handcomputers. Bakens in de tijd.





 




27.03.2017

Ik sloot het pact in de eerste lente na de dood van Thomas.
Bijna verbaasd was ik, toen vroeg in het voorjaar de knoppen kwamen.
Bestond dat nog?
Werd het weer lente?
Van andere mensen hoor ik dat ze in verdrietige tijden niet van mooi weer houden.
Niet van de lente.
Of van andermans geluk.
Maar ik was er dankbaar om.
Dat de zon scheen, dat de magnolia bloeide, dat het mooie, de hoop nog bestond.
Ik woonde tweehoog, het was niet mijn eigen tuin, maar dat gaf niet.
Het was een grote magnolia en hij bloeide precies op ooghoogte.
Kort, maar met grote gulzige bloemen.

Toen ik een jaar later moest verhuizen bleek het verbond met me mee te gaan.
In de achtertuin van mijn benedenburen stond een fiere magnolia.
Minder weelderig maar mooi genoeg en in mijn verbeelding leefde in deze boom de vorige voort.
En met de boom het oude huis waar Thomas was geboren.
En daarmee Thomas.
Van zijn eerste tot zijn laatste stap.
Het was alsof die magnolia voor mij alleen in bloei stond.

Een paar weken later bleek dat nog een soort van waar te zijn ook.
Mijn nieuwe benedenburen hadden er in ieder geval totaal geen boodschap aan.
Kort na de bloei maakten ze hun hele achtertuin met de grond gelijk.
Ik dacht nog even dat de twee Hindoestaanse broers een ambiteus tuinplan hadden.
Maar nee, er werd niets nieuws aangeplant.
De hele rest van het jaar bleef de tuin een kale, vaak modderige vlakte.
Onbegrijpelijk.
En eeuwig zonde.

Van die broers kreeg ik sowieso geen hoogte.
De ene was doof, en de ander was regelmatig dronken en draaide dan bollywoodfilms met het geluid op honderd.
Al vrij snel besloot ik eens aan te bellen om te zeggen dat het niet te harden was.
Die klereherrie.
Maar de dove broer begreep me niet en de dronken broer deed net of hij gek was.
Hij vroeg of ik koffie voor hem wilde zetten.
Dat kon hij namelijk niet want hij mankeerde iets aan zijn been.

Hij keek naar die films uit heimwee, omdat hij zo ongelukkig was in Nederland.
Zonder werk en zonder bruikbaar been en aan een dove broer had 'ie ook niet veel .
Nou heb ik best begrip voor zulke dingen.
Het leven kan je lelijke loeren draaien.
Alleen: hoe bezopener hij werd hoe harder die bollywoodmuziek.
Zo hard dat ' ie z'n eigen bel niet hoorde, en ik steeds nijdiger voor Piet Snot aan z'n deur stond.
Wat een stel.
Typisch het soort kerels dat een magnolia omhakt en een hele tuin in een kale woestenij verandert.

Ik woonde er niet lang.
Bij mijn nieuwe huis had ik, voor het eerst van mijn leven, een eigen tuin.
Eén van de eerste dingen die ik deed was het planten van een magnolia.
Nu heb ik mijn eigen boom, daar kan geen dronken broer meer bij.
Hij bloeit nog niet zo vol, maar onmiskenbaar prachtig.
Met vette knoppen en grote gulzige bloemen.
Het verbond bestaat nog.
De magnolia en ik, wij houden samen Thomas in ere.